Wetgeving

Wetgeving vetafscheiders / vetputten

Een vetafscheider / vetput is de oplossing om verstopping en aantasting van de riolering te voorkomen, maar wanneer moet men een afscheider installeren en aan welke eisen moet deze afscheider voldoen?

Het lozen van plantaardige of dierlijke oliën of vetten is vanuit het oogpunt van de doelmatige werking van het openbaar riool ongewenst, omdat gestold vet zich in het riool kan afzetten. Dat vermindert de afvoercapaciteit van het riool en kan zelfs tot verstopping leiden. Bovendien kunnen vetzuren het riool aantasten waardoor de levensduur hiervan aanzienlijk wordt verkort. Met het plaatsen van een goed gedimensioneerde en goed onderhouden combinatie van vetafscheider / vetput met slibvangput kunnen deze problemen worden voorkomen.

 

Lozing en wetgeving 

Uitgangspunt is dat het lozen van plantaardige of dierlijke oliën en vetten zoveel mogelijk moet worden voorkomen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Deze beperking kan worden bereikt door een slibvangput en een vetafscheider / vetput te installeren. Indien deze zuiverings technische voorzieningen zijn geplaatst en voldoen aan de NEN-EN 1825 1 en 2 norm (of door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd als zijnde gelijkwaardig), wordt invulling gegeven aan de best beschikbare technieken (BBT).

Daarbij is het uiteraard van belang dat er continue aandacht is voor het zo veel mogelijk voorkomen dat vet in het afvalwater geraakt. Dit betekent dat van de ondernemer verwacht mag worden dat deze preventiemaatregelen neemt om de hoeveelheid vet in het afvalwater terug te dringen. Dit kan door zorgvuldig te werken. Bij restaurants en horeca-gelegenheden moeten maaltijdrestanten zoveel mogelijk droog worden verwijderd alvorens het servies afgespoeld wordt. Het gebruik van voedselrestvermalers is verboden. Ook met reinigingsmiddelen moet zorgvuldig worden omgegaan. Overdosering kan leiden tot emulgeren van het vet in het afvalwater. De kans bestaat dat dit vet verderop in het riool stolt en alsnog tot verstopping kan leiden.

De normen en wetgeving rondom lozing van afvalwater uit een horecabedrijf zijn neergelegd in het activiteitenbesluit (januari 2008).

Europese normen

Om een goede werking van een vetafscheider / vetput te garanderen, zijn vanaf 1990 normen ontwikkeld en vastgesteld waaraan de afscheiders moeten voldoen. De normen hebben betrekking op onder meer het ontwerp (waaronder de dimensionering) en het onderhoud van de afscheiders. Op vetafscheiders en slibvangputten was NEN 7087 van toepassing. De nationale normen zijn inmiddels vervangen door Europese. Voor vetafscheiders / vetputten en slibvangputten is dat de NEN-EN 1825-1 en -2 norm . Het betreft een integrale overname van de oorspronkelijke (Engelstalige) EN-norm, aangevuld met een Nederlands voorwoord. Een belangrijk verschil tussen de oude en de nieuwe normen is de wijze waarop de capaciteitsberekening wordt uitgevoerd. Vanaf 1 september 2006 moeten alle op de Europese markt verkochte olie- en vetafscheiders voldoen aan de NEN-EN-normen en zijn voorzien van een CE-markering.

 

Wijzigingen in de regelgeving na inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit

Nieuwe bedrijven

Nieuwe bedrijven die voedingsmiddelen bereiden of dieren slachten dienen op grond van artikel 4.109 van het Activiteitenbesluit het vethoudend afvalwater voorafgaand aan de vermenging met een ander afvalwater te leiden door een vetafscheider / vetput en slibvangput die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN-EN 1825-1 en 2. In het Activiteitenbesluit is aangegeven dat het onderhoud van de vetafscheider moet plaatsvinden conform NEN-EN 1825-1 en 2. Hierin staat vermeld dat minstens een keer per maand de vetafscheider / vetput moet worden geïnspecteerd, geleegd en schoongemaakt. Het bevoegd gezag kan met een lagere frequentie volstaan als dat geen nadelige gevolgen heeft met het oog op het doelmatig functioneren van de afscheider.

Alleen via een maatwerkvoorschrift kan een lozing afkomstig van een nieuw bedrijf met deze activiteiten zonder een dergelijke voorziening worden toegestaan. Hiervan kan gebruik worden gemaakt als b.v. de omvang van deze activiteit erg gering is of indien er geen vetten bij de voedselbereiding worden gebruikt. Een getalsmatig criterium, zoals de 300 mg/l vet die nu in de besluiten staat, komt te vervallen. Afgelopen jaren is gebleken dat dit een lastig te bepalen eenheid is met grote variaties in direct opeenvolgende metingen.

 

Bestaande bedrijven

Huidige ondernemers die op dit moment geen vetafscheider / vetput hebben, krijgen op grond van het overgangsrecht in het Activiteitenbesluit een maatwerkvoorschrift op basis waarvan geen afscheider is verplicht. Als het bevoegd gezag toch een vetafscheider / vetput wil verplichten bij een ondernemer dan zal het bevoegd gezag moeten kunnen aantonen dat de doelmatige werking van het riool belemmerd wordt door de lozing van dit bedrijf. Dit zal vaak zeer lastig zijn en bovendien moet de doelmatige werking van de riolering eerst verstoord zijn om het te kunnen aantonen. De directe relatie tussen het effect (vetafzetting/verstopping) en de veroorzaker is moeilijk te leggen. Vaak zal het voorkomen dat meerdere bedrijven op hetzelfde deel van het riool vethoudend afvalwater lozen. Als er dan verstopping als gevolg van de vetafzetting optreedt is het vrijwel onmogelijk om één individuele veroorzaker aan te wijzen.

 

Toepassing nieuwe NEN-EN 1825 1 en-2

Bij het plaatsen van een nieuwe vetafscheider / vetput moet de nieuwe NEN-EN gehanteerd worden. Bij handhaving van een bestaande vetafscheider / vetput geldt dat zowel het aantoonbaar voldoen aan de oude NEN als aan de nieuwe NEN-EN-norm in de geest van de wetgeving is. De overgangsregeling is zodanig dat de bestaande afscheiders blijven voldoen. Belangrijk verschil in de nieuwe norm is de capaciteitsberekening. In de NEN-EN 1825-2 worden in Annex A vier methoden van capaciteitsberekening genoemd: meting van het debiet, berekening gebaseerd op aanwezige keukenapparatuur, berekening gebaseerd op de soort keuken of soort vleesverwerking en een op maat berekende capaciteit, die geaccepteerd is door het bevoegd gezag. Toepassing van de tweede methode heeft de voorkeur.

Bij toepassing van deze berekeningen dient een ondernemer in een aantal gevallen een grotere afscheider / vetput te plaatsen dan bij hantering van de berekening van de oude NEN. Het bevoegd gezag zal bij toepassing van de nieuwe berekeningsmethoden rekening moeten houden met de praktijksituatie van de activiteit, de NEN- EN biedt hiervoor de mogelijkheid.

 

Certificering

Certificering (met bijvoorbeeld een KOMO-keur) op grond van een beoordelingsrichtlijn (BRL) komt in het Activiteitenbesluit en het toekomstige Besluit lozingen buiten inrichtingen niet terug. Als de vetafscheider / Vetput is voorzien van een CE-markering voldoet deze aan de NEN-EN. In de bijlage van de NEN-EN (annex Za) wordt uitgelegd wat de CE-markering inhoudt. Meer informatie is te vinden op de website van VROM, dossier CE-markering.

 

CE-Markering info van VROM

Het is niet eenvoudig om te toetsen of een niet-gecertificeerde vetafscheider aan de NEN-EN voldoet. De aspecten van de NEN-EN hebben onder andere betrekking op de dimensionering en de materiaaleigenschappen. Vooral dit laatste aspect is bij een eenmaal geplaatste afscheider moeilijk te beoordelen. Het bedrijf is zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van gegevens (zoals een handleiding en aanvullende informatie van de leverancier) waaruit de gelijkwaardigheid blijkt. De vetconcentratie in het effluent van de vetafscheider / vetput kan niet gebruikt worden om de gelijkwaardigheid aan te tonen, omdat deze sterk wisselend is en afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Zelfs als de vetafscheider/slibvangput goed is gedimensioneerd en recent is schoongemaakt kunnen de vetgehaltes in twee direct na elkaar genomen monsters sterk van elkaar verschillen, waardoor een steekmonster geen juist beeld geeft. Het nemen van een representatief monster vergt echter onevenredige inspanning.

 

Controlevoorziening voor Vetafscheider / vetput geen noodzaak meer.

In artikel 4.109 van het Activiteitenbesluit is geen controlevoorziening voorgeschreven. Het getalsmatig criterium van 300 mg/l uit de 8.40 amvb’s is met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit komen te vervallen. Er is dus ook geen noodzaak meer om een controlevoorziening voor te schrijven.